Ik loop een blokje om. Een jongen komt me tegemoet rennen. Het zweet staat op zijn voorhoofd en hij hijgt. Hij schrikt als hij me ziet en houdt zelfs even in. “Sorry dat ik je lastigval, maar ik heb haast”, zegt zijn gezichtsuitdrukking. Het komt er niet in woorden uit. Voordat ik hem kan vragen of alles goed met hem is, draaft hij weer verder.
Als ik de hoek om sla, zie ik nog meer rennende kinderen aankomen. Ze worden geleid door een blond meisje met lange krullen. Haar verheven status wordt bevestigd door het feit dat zij als enige op de fiets is. Zij geeft bevelen aan haar jagers. “Jullie twee gaan die zijstraat in! Kim en Arnoud gaan daar rechts de hoek om. Jij gaat met mij mee.” Ze spelen een vorm van verstoppertje.
Terwijl ik verder wandel dringt zich een visioen aan me op. Het is warm en vochtig. Ik ruik de zware geur van dennennaalden. Er ritselt iets in het struikgewas. Het gromt. Ik omklem mijn houten speer met stenen punt. Dan hoor ik vanuit het bos het geluid van brekende takken. Andere wezens komen mijn kant op. Het beest in de bosjes schrikt ervan en gaat ervandoor in een flits van grijs en zwart.
Ik kijk om me heen of er een plek is waar ik me kan verbergen. Ik zie een boom waar ik in kan klimmen. Voordat ik de klim waag, leg ik mijn speer plat onder het groen van enkele grote varens die een paar meter van de boom voor beschutting zorgen. Ik weet met moeite enkele meters omhoog te klauteren. De takken van de boom halen op verschillende plekken mijn armen open en dennennaalden prikken in mijn gezicht. Als ik op een dikke overhangende tak ga liggen, kraakt deze gevaarlijk maar houdt mijn gewicht.
De geluiden in het bos zijn inmiddels heel dichtbij. Een jonge man met warrig bruin haar barst uit het kreupelhout. Zonder omhoog te kijken rent hij langs de boom waar ik in zit. Ik begrijp waarom, want niet veel later komen vier of vijf achtervolgers gewapend met speren en bogen langs dezelfde plek. Aan stoppen denken zij niet, want ze zitten hun prooi op de hielen.
Net als ik opgelucht adem wil halen en me opricht, hoor ik zachtjes ‘klip, klop, klip, klop, klip, klop’. Het geluid komt dichterbij. Ik druk mezelf weer plat tegen de tak terwijl ik erlangs naar beneden gluur. ‘Klip, klop, klip, stop.’ Een blonde amazone op een klein paard staat stil onder mijn boom. Ik kijk schuin op haar gezicht dat met blauwe oorlogskleuren is versierd. Plots kijkt ze omhoog. Ik probeer de tak waar ik op lig te wurgen, zo strak pers ik me ertegen. Mijn hart bonkt in mijn keel. Seconden gaan voorbij die als uren voelen. Dan hoor ik: ‘klip, klop, klip, klop, klip’. Tot paard en vrouwelijke krijger verdwenen zijn. Ik klim naar beneden en laat me voorzichtig op de grond zakken.
Ik loop verder over de stoep langs de geparkeerde auto’s. De oude begraafplaats is aan de overkant. Ik ben bijna bij het parkje. Dan schrik ik op uit mijn overpeinzingen als er iets beweegt aan mijn linkerkant. De jongen die ik eerder tegenkwam zit gehurkt achter een tuinmuurtje en probeert zichzelf onzichtbaar te maken. Helaas heb ik door mijn reactie verraden waar hij zit. Dat zijn de risico’s van verstoppertje spelen. Achter me hoor ik het triomfantelijke gehuil van de jagers. Het zal niet lang meer duren voordat ze hem te pakken hebben. “Liever hij dan ik”, denk ik terwijl ik het zonovergoten park inloop.
0 reacties