Ik weet het nog goed: ik werd acht en kreeg voor mijn verjaardag deel 1 van De Griezelbus cadeau. Niet van mijn ouders, want die vonden me veel te jong voor spookhuizen en weerwolven, maar van een vriendin van mijn moeder. Daarmee ontdekte ik een liefde die tot op de dag van vandaag voortduurt: een voorliefde voor het griezelige, voor dingen waarvan je nekharen overeind gaan staan. 

Halloween was toen ik opgroeide nog een zuiver Amerikaanse aangelegenheid, maar ik begroef me urenlang in enge boeken en tv-series. Ik las de hele jeugdthriller-reeks van Kluitman, keek naar Goosebumps en verslond uiteraard alle volgende Griezelbussen. Toen ik ouder werd, kwamen daar de ‘serieuze’ horrorfilms voor in de plaats, en de meesters van de enge verhalen: Stephen King, Thomas Olde Heuvelt, Edgar Allen Poe… Ik durf te zeggen dat ik bijna alle horrorklassiekers op het witte doek wel gezien heb. Na al die uren in het gezelschap van vampiers, zombies, duivels en seriemoordenaars te hebben verkeerd, weet ik wat mijn favoriete subgenre is. Het spookhuis.

Ik hou van de scènes waarin mensen aankomen bij het spookhuis: het is altijd bewolkt, het huis is oud en indrukwekkend groot en het zijn altijd nieuwkomers in de omgeving die het pand betrekken. Al snel blijkt dat het huis niet alleen wordt bewoond door de levenden. Overleden bewoners maken hun aanwezigheid op de meest griezelige manieren kenbaar, wat meestal tot effect heeft dat de huidige bewoners a) er als een speer vandoor gaan of b) ‘zich niet laten wegpesten’ en dat met de dood moeten bekopen. De formule verandert nooit, en dat maakt spookhuis-films en -boeken voor mij tot een soort vreemde comfortzone. Ik laat me graag meeslepen door het idee dat ieder leven sporen nalaat in een huis, op wat voor manier dan ook.

In geesten die me komen terroriseren geloof ik niet, maar ik heb wel degelijk een fascinatie voor de vele levens van een huis. Sinds ik op mezelf woon, heb ik altijd in oude panden gewoond. Mijn huidige appartement werd gebouwd in 1894. Ik weet niet of het altijd als woonpand gebruikt is, misschien dat een verdieping bewoond werd en een verdieping als bedrijfspand diende, maar zeker is dat er inmiddels heel wat mensen hebben geleefd tussen deze muren. Hoewel er in de loop van de jaren heel wat veranderd is in het pand (een extra douche geplaatst, dubbelglas), zijn er nog veel elementen die precies hetzelfde zijn als toen het huis opgeleverd werd, bijna 130 jaar geleden. De kleine ruitjes in de keuken, de plankenvloer in wat nu mijn slaapkamer is, en de tochtige kelder.

Dat die kelder bestond, ontdekte ik pas toen ik al meer dan een jaar in mijn appartement woonde. Ik had een nieuwe huisbaas, en die vroeg mij de waterstand door te geven. Op mijn vraag waar de watermeter eigenlijk zat, antwoordde hij prompt: in de kelder. Het bleek dat zich ónder mijn trap een donker gat bevond, waarin je kon afdalen met een wiebelig laddertje. In die kelder is het vochtig, zijn allerlei blinde hoeken en het staat er vol spullen die al jaren niet van hun plek zijn geweest. Niets is van mij of mijn huidige onderbuurman. Het zijn spullen die degenen die ons zijn voorgegaan niet meer hebben opgehaald na een verhuizing. Of misschien hadden ze hun familieleden niet verteld van het bestaan van een kelder. Spullen die er misschien al staan sinds de Eerste Wereldoorlog, de Tweede Wereldoorlog, de jaren zeventig?

In eerste instantie vond ik die kelder een nare plek. Vooral omdat hij me deed denken aan al die kelders die ik in horrorfilms had gezien. Ook vroeg ik me af of onze kelder verbonden was met die van buren, er zat namelijk aan de achterkant een deur in. Wie of wat zou daar doorheen kunnen komen? Wie zou er zo stiekem onder mijn voeten kunnen lopen? Ik heb mijn appartementdeur na de kelderontdekking een paar maanden ’s nachts op slot gedaan, om iets rustiger te kunnen slapen in mijn eigen spookhuis.

Inmiddels jaagt de kelder me geen angst meer aan: in de zes jaar dat ik hier woon, heb ik nog nooit vreemde geluiden gehoord uit de kelder. Bovendien weet ik dat wat je je inbeeldt vrijwel altijd enger is dan wat er daadwerkelijk te zien is. Toch geloof ik wel degelijk dat in ieder huis een stukje opgeslagen ligt van degenen die er gewoond hebben. Noem het de ‘geest’ van een huis. Ik ben benieuwd welk deel van mij hier zal achterblijven, als ik ooit verhuis. Misschien kan ik iets achterlaten in de kelder. Zouden de spoken van de toekomst zich vermaken met het verzameld werk van Edgar Allen Poe?


0 reacties

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.