Hendrik Marsman dichtte de eeuwige regel ‘Denkend aan Holland zie ik breede rivieren door oneindig laagland gaan’. Zijn woorden echoën altijd in mij wanneer ik uit een treinraampje naar het Nederlandse landschap kijk. Ik zie de zo beroemde Hollandse luchten over de weilanden jagen en zie vlekken zonlicht in de rivieren blikkeren of golfjes tegen de kades klotsen. Ik zie Nederland iedere dag, maar het Holland van de plaatjes en verhalen – dat ervaar ik niet. Nou woon ik ook in Arnhem, een glooiende stad die weinig Hollands aandoet, en breng ik een groot deel van mijn dagen door in andere culturen en literaturen door mijn werk als vertaler. Het Holland van Marsman bevindt zich ergens anders, maar door mijn Nederlandse paspoort hoor ik ergens in zijn landschap thuis. Toch?

Sinds ik terug ben uit Italië, waar ik dit voorjaar een aantal maanden aan een vertaling werkte, ben ik op zoek naar een connectie met het land waarin ik opgroeide. Dat klinkt alsof ik gedesillusioneerd ben, geen voeling meer heb met dit land, boos ben op het politieke klimaat en me schaam voor ons beleid. En hoewel ik het op sommige dagen inderdaad ingewikkeld vind om Nederlander te zijn vanwege falend Den Haag, is mijn zoektocht naar wat Nederland is van heel andere aard. De clichébeelden die de toerist voorgeschoteld krijgt, fascineren me. Wat voel ik eigenlijk bij ‘mijn’ erfgoed?

Het Nederland van de plaatjes en verhalen bevindt zich in Noord-Holland. Wanneer we uit de IJ-tunnel komen openbaart het echte oneindige laagland zich. Weilanden zover het oog reikt, wolken die door de Noordzeewind worden aangejaagd, zwartbontkoeien, bruggetjes over sloten en molens. Windmolens, ja, maar ook de typische speculaas-molentjes. Dit beeld ken ik goed, wanneer ik uit mijn keukenraam in Arnhem kijk zie ik ook een ouderwetse molen, en bekoeide weilanden vind je ook in Gelderland. Ja, dit Nederland ken ik, dit voelt als een thuislandschap.

Ook de eerste indruk van Alkmaar voelt vertrouwd aan: de smalle grachtenpanden, de grachten zelf, de woonbootjes – het is een decor waaraan ik gewend ben, en dat ik alleen ken uit Nederland. Ik kijk niet naar dit stadslandschap als toerist, ik maak er als vanzelfsprekend deel van uit. Het ongemak begint wanneer ik een draaiorgel observeer. Niemand blijft staan luisteren, en de draaiorgelman rinkelt werktuigelijk met zijn centenbakje, maar er ligt geen overtuiging in. Bijna verontschuldigend lurkt hij aan zijn e-sigaret. In tegenstelling tot de oer-Hollandse landschappen, voelt dit oer-Hollandse instrument als een anachronisme. Dit maakte eens deel uit van de Nederlandse cultuur, maar geen Nederlander meer die dit beschouwt als onderdeel van zijn of haar identiteit.

Hetzelfde gevoel bekruipt me wanneer ik naar de Alkmaarder kaasmarkt kijk. Ik ben er geen onderdeel van, maar sta als toeschouwer achter een dranghek. Een kaasvader, te herkennen aan een oranje strohoed, stuurt de kaasdragers aan – mannen die met een soort houten brancards kazen op een holletje verplaatsen van de ene naar de andere kant van de markt. Een vrouw in een keurig mantelpakje legt in vier talen uit welke kazen er verhandeld worden, hoe ze gewogen worden in het waaggebouw en wie alle pionnen zijn in dit goudgele kaasveld. Maar wij staan allemaal achter die hekken, en de afnemers van die kazen zijn de grote supermarktketens die allang niet meer afhankelijk zijn van de wekelijkse markt. Die hebben een kaasdeal gesloten en krijgen hun goederen wel geleverd. De kaasmeisjes zijn constant bezig hun witte kapjes recht te trekken. In plaats van kaas in te pakken in papier, delen ze goodiebags uit. Tien euro, graag. Pinnen kan ook.

Het draaiorgel, de kaasmarkt: het zijn prenten in een geschiedenisboek, dingen waar je naar kijkt, maar die je niet kunt aanraken. Ik voel er geen verbintenis mee, en dat zal vermoed ik gelden voor de meeste Nederlanders. Wanneer zelfs de draaiorgelman en de kaasmeisjes een toneelstukje opvoeren, dan weet je dat er een afstand tot de realiteit is ontstaan. Bij dit soort gebruiken komt mijn cultuur me vreemd voor en ben ik net zo goed toerist als de echte toerist.

De Nederlandse landschappen – of dat nu een laagland met molen is of een stad met grachten – zijn daarentegen aanwezig in al onze levens: ze vormen een onderdeel van onze dagen en laten zich vullen met nieuwe gebeurtenissen. Landschap is tijdloos, gebruiken zijn tijdgebonden. Ik voel een connectie met het laagland van Marsman, omdat het ook mijn laagland is. Wij zitten gezamenlijk aan het treinraam en verwonderen ons om de manier waarop het licht valt.

Ik tast in mijn jaszak naar een hopje en zie traag de breede rivieren gaan.


0 reacties

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.