Het was aardedonker. We bliezen onze handen warm op een verlaten parkeerplaats. Waarom stonden we hier te blauwbekken, op nog geen kwartier rijden van huis? Het huisjespark lag er verlaten bij. De chalets waren donkere beesten, die in het duister op ons wachtten.
De bedoeling was een herfstig weekend in een huisje midden in een oranje-goud-geel bos, ver weg van andere bebouwing en mensen. Maar toen werd iemand uit ons reisgezelschap ziek. Dus nu zaten we hier, weliswaar met hetzelfde fijne groepje – maar buiten was het grauw januariweer. De parkeigenaren waren erg goed in Tetris, denk ik: er was amper een kier lucht tussen de chalets. En dan was het nu nog rustig. Ik wil me niet eens voorstellen hoe het er in de zomer aan toegaat. Barbecueënde mensen tussen die Tetris-blokken, kinderen in het zwembad en de speeltuintjes, meegesleepte honden – hè, fijn, die rust in de buitenlucht.
Want daar waren vakantieparken ooit voor bedoeld: voor hardwerkende arbeiders die wel wat frisse lucht en ontspanning konden gebruiken. Het eerste huisjespark werd in 1923 geopend, onder de rook van Rotterdam. De 6-daagse werkweek was net ingevoerd, mensen hadden opeens een hele dag vrij. En die brachten ze door in de houten huisjes van Recreatieoord Hoek van Holland. Toen Nederland na de oorlog steeds welvarender werd, schoten de vakantieparken als paddenstoelen uit de grond. Het was een teken van rijkdom: mensen hadden tijd en geld.
Anno 2024 is de nieuwigheid er wel een beetje vanaf, van die huisjesparken. En een teken van welvarendheid zou ik een chalet ook niet noemen. Tenminste, niet de chalets die ik vorige week zag. De verf bladderde er vanaf, en de tuinhekjes die sommige eigenaren om hun wooncaravan hadden gezet bij wijze van afbakening zagen er ook niet al te stevig uit. Het park ademde een sfeer van troosteloosheid. Op sommige grasveldjes stonden tuinkabouters. Als ik niet beter wist, zou ik denken dat ze hun schouders lieten hangen.
En toch: dat haveloze, die verlatenheid – het was alsof ik een boek van Stephen King ingestapt was. Op steenworp afstand van mijn huis was er een plek die onecht voelde. Het meisje dat in de avondschemer onder zo’n bollantaarn stond, springtouw in de hand. De man in het gilet die ons bij een lege bowlingbaan ontving. Waren die er wel, of bestonden ze alleen in mijn verbeelding? Had ik de afgelopen tijd zo hard gewerkt dat ik was veranderd in Jack Torrance uit The Shining? All work and no play…
Zo bracht ons weekend op een vakantiepark niet alleen ontspanning, maar ook iets anders: inspiratie. Ik vraag me af of die bizarre sfeer er ook was geweest als we in de herfst waren gegaan, zoals het oorspronkelijke plan was. De bijna complete verlatenheid, het feit dat het zo dichtbij was, de kou – het was allemaal niet volgens planning, en juist daarom zo perfect.
Eigenlijk is het de perfecte omgeving om aan een boek te werken. Ik snap Jack Torrance wel. Misschien kan ik een keer een winter als opzichter van het park dienstdoen. Eens zien of die chalets wel echt leegstaan. En dan kan ik meteen aan de bowlingmeneer vragen hoe lang hij hier al werkt. Aan zijn giletje te zien zeker honderd jaar.
 
													 
													 
													
1 reactie
Anna Brouwer · 22 januari 2024 op 09:35
(H)eerlijk verhaal Carlijn en mooi geschreven 👌💫🙏