Bloedirritant vind ik haar altijd: Wendy Torrance, de nogal hysterische vrouw van schrijver Jack Torrance in The Shining. Toegegeven, van opgesloten zitten in een gigantisch verlaten hotel zou ieder mens ongemakkelijk worden. Zeker wanneer het steeds harder begint te sneeuwen en je man met de dag gekker gedrag begint te vertonen. Maar dat overdreven gejammer en gesmeek van Wendy werkt me altijd op de zenuwen. Ik weet het, over de doden niets dan goeds, maar wijlen Shelley Duvall vind ik in haar rol van Mrs. Torrance echt een draak van een vrouw.

Toch kijk ik The Shining met enige regelmaat. De verhaallijn ken ik inmiddels wel, maar van de setting krijg ik nooit genoeg. Dat ouderwetse hotel tegen de bergachtige achtergrond, de jaren ’70-patroonvloerbedekking, de imposante lobby waar Jack Torrance als een megalomaan zit te tikken op zijn typemachine en natuurlijk de glimmende hotelbar. Het is een feest om naar te kijken, en ik denk altijd: was ik daar maar, kon ik daar maar eens overnachten. Stephen King noemt het hotel in zijn boek The Overlook. Hij baseerde zijn verhaal op een verblijf in het Stanley Hotel in de Rocky Mountains (Colorado) en de filmscènes werden weer opgenomen in de Timberline Lodge in Oregon. Het hotel dat ik zo graag eens zou willen bezoeken, is dus eigenlijk een samenraapsel van meerdere locaties – een fantasie.

Mijn fascinatie voor hotels beperkt zich niet tot dit specifieke voorbeeld. Het zijn doorgangsplekken, mensen zijn figuranten in anonieme kamers. In een hotel kunnen ze zichzelf even opheffen en verdwijnen in het komen en gaan van al die andere gasten. In een hotel kent niemand je, ben je gereduceerd tot je kamernummer. Het is alsof je zelf als een geest rondwandelt tussen al diegenen die je al zijn voorgegaan. Ik vind het op een vreemde manier geruststellend. Interessant ook: wie zijn hier allemaal vóór mij geweest? 

Het beste hotel is daarom een oud hotel. Zo een met grote trappenhuizen, stoffige tapijten, een koperen bagagetrolley en lambriseringen van donker hout. Een hotel met historie. Het liefst dwaal ik ’s avonds in mijn eentje door de gangen, of ga met een boek als voorwendsel in een fauteuil in de lobby zitten. Observeren. Ik snap schrijvers die in hotels wonen wel: zo’n omgeving levert altijd een goed verhaal op. Op mijn ontdekkingstochten langs trappenhuizen en personeelsruimtes begint de fantasie te stromen. Daarom logeer ik vaak alleen in zo’n hotel: het jaren ’30-hotelletje Al Gobbo in Venetië, het monumentale Lloyd Hotel in Amsterdam dat als landverhuizershotel en huis van bewaring dienstdeed, en een zusterkamertje in het voormalige Ersta-ziekenhuis in Stockholm. 

Naar Hotel Mastbosch in Breda nam ik mijn vriend voor de zekerheid mee. Oké: het lag ook ideaal op de route van onze Abbey Road Trip (een biervakantie langs alle trappistenbrouwerijen in Nederland en België), maar vooral omdat het bekend staat als spooklocatie. In het oude gedeelte van het hotel zou ’s nachts weleens de geest van een daar overleden meisje worden gespot. Het hotel houdt het kamernummer angstvallig verborgen, maar je hoeft niet lang te zoeken om erachter te komen op welke verdieping de bewuste kamer zich bevindt. Uiteraard lag onze kamer, zonder dat we hierom hadden gevraagd, precies op die verdieping. Na een drankje in het bijna verlaten hotelrestaurant, dat direct uit The Shining afkomstig leek, beklommen we langzaam de gestoffeerde trappen. Leuk, zo’n hotel als doorgangsplek, en interessant, al die mensen die je zijn voorgegaan – maar het kan ook iets griezeligs hebben.

Echt fantastisch slaap ik vaak niet in zo’n hotel. Me te bewust van al die levens onder, boven en naast me. Al die levens vóór mij, die eerder in deze kamer waren. Al die voeten die het tapijt slijtageplekken hebben gegeven, al die hoofden die de kussens hebben geraakt, al die ogen die door dezelfde ramen naar buiten hebben gekeken.

Ik laat me graag meeslepen in het verhaal van een hotel. Ik ben niet bang. Maar de deur doe ik wel goed op slot. Ik kan niet slapen zonder te hebben gecontroleerd of er iemand achter het douchegordijn staat. Daarvoor heb ik The Shining iets te vaak gezien. En ik ben niet van plan om te veranderen in een jammerende Wendy Torrance.


1 reactie

Dalien · 18 juli 2024 op 15:13

Hotel Mastbos heb ik een jaar gewoond in de jaren zestig! Bijzonder dat het nog dezelfde sfeer oproept als toen ik er als 6 jarige verbleef🫣 weer leuk geschreven Carlijn!

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.