Stel je voor dat in de grond onder je voeten rijkdommen verborgen liggen. Geen goudaderen, maar eindeloos veel graven, volgestopt met grafgiften voor de overledene. Laat je die tombes dan met rust, of kun je je nieuwsgierigheid niet bedwingen?

Voor de tombaroli (grafrovers) in Alice Rohrwachers film La chimera (2023) is het vooral geld dat hen drijft. Het zijn de jaren ’80, en grote delen van Toscane zijn verarmd. Ook het groepje vrienden dat de kijker in deze film volgt heeft geen cent te makken – tot ze Arthur ontmoeten, een Engelsman met een fascinatie voor oude culturen en een bijzonder talent. Hij is een wichelaar en weet op die manier Etruskische graven te lokaliseren. Niks geen infraroodapparatuur of andere spannende technieken om de bodem te onderzoeken, nee: een methode die de Etrusken zelf hanteerden. Het waren bijgelovige jongens, die Etrusken: ze geloofden dat hun lot af te lezen was aan de vlucht van vogels en de ingewanden van offerdieren.

Het hoogtepunt van de film is het moment waarop Arthur en zijn vrienden stuiten op een volledig intact graf. Dat komt niet vaak voor, want ook al in de oudheid werden tombes vaak leeggehaald. De grootste groep tombaroli was actief in de negentiende eeuw, maar ook begin deze eeuw werd er nog genoeg geroofd. Inmiddels is het iets beter, in 2004 heeft de ‘archeologiepolitie’ in Italië, de zogenaamde Sopritendenza Archeologia, regels ingevoerd. Dat betekent dat je, wil je ergens je schepje in de grond zetten, daar expliciet toestemming voor moet hebben. Eindelijk is er enig toezicht op de bescherming van het Italiaanse erfgoed.

Dat zomaar graven er niet bij is, ondervond ik aan den lijve toen ik in 2009 een zomer archeoloog speelde. Onder de bezielende leiding van mijn docent klassieke archeologie – inclusief stereotiep zonnehoedje – deed ik met vijftien mede-studenten onderzoek aan de Via Appia, de vroegere toegangsweg naar Rome die helemaal vanuit het zuiden naar de hoofdstad liep. Langs die weg vind je veel grafmonumenten, omdat het bij de Romeinen niet toegestaan was je doden binnen de stadsmuren te begraven. Onze onderzoeksobjecten: een tumulus (een grafheuvel) en een columbarium (een urnenmuur).

Wie nu allerlei spannende Indiana Jones-achtige taferelen voor zich ziet, moet ik teleurstellen. Ik was zelf ook tamelijk teleurgesteld toen ik erachter kwam dat van graven geen sprake was. Wij waren de ‘pioniers’ voor dit project en werden dus geacht eerst alles in kaart te brengen. In de praktijk betekende dat in de brandende zon bakstenen natekenen. En dag na dag weer dezelfde loodlijnen trekken met draad om iedere dag op precies hetzelfde punt verder te kunnen gaan met tekenen. Met een beetje pech twee keer per dag, als een stel nieuwsgierige toeristen dwars door die loodlijnen heen was gelopen en ons werk daarmee flink bemoeilijkte. Voor ons geen hightech-snufjes, maar het ouderwetse handwerk.

Een bijzondere archeologische vondst zoals de tombaroli uit de film heb ik nooit gedaan. Het dichtste bij kwam ik misschien in het depot van Satricum, waar ik een Romeinse vaas mocht vasthouden. Voorzichtiger dan welke Romein dan ook, op het idiote af voorzichtig zelfs, maar het gebeurt niet iedere dag dat je iets in handen hebt dat zó oud is. Hoe moet het dan zijn om een heel graf vol schatten te ontdekken? Iets te aanschouwen en aan te raken dat zo lang aan het oog onttrokken is geweest?

Het moet magisch zijn. En tegelijkertijd zou ik het gevoel hebben dat ik aan heiligschennis deed, zou het verkeerd voelen om iemands grafkamer in te stappen. Het is hoe dan ook verkeerd om alle kostbaarheden te verhandelen voor eigen gewin. Italia, een van de personages in La chimera, bracht het mooier onder woorden: sommige dingen zijn niet bedoeld voor de ogen van mensen, maar alleen voor die van de geesten.

Ik weet nog steeds niet wat er in die grafheuvel aan de Via Appia is aangetroffen. Maar misschien moeten sommige raadsels verborgen blijven.


0 reacties

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.