Nog voor ik mijn gordijnen open deed, voelde ik het: sneeuw. De lucht die door de kier van mijn slaapkamerraam drong rook anders, een frisheid die niet alleen door vrieskou komt. Het uitzicht dat ik vanuit mijn slaapkamer heb is op zo’n sneeuwochtend een Avercamp-schilderij: kleine mensfiguurtjes die krioelen in hun postzegeltuinen of op hun balkons, en op de achtergrond een molen. Sneeuw op de wieken. Het zijn de beste ochtenden, de ochtenden waarop ik niet weet hoe snel ik uit mijn bed moet komen en me moet aankleden. Weer kind.

Ik heb me in dit huis op zo’n sneeuwochtend ook weleens Oliver Twist gevoeld. Toen ik nog enkel glas had en kozijnen die in geen decennia vervangen waren, sneeuwde het weleens binnen. IJsbloemen klinken romantisch, maar een sneeuwgazonnetje waar je dan met je blote voeten in gaat staan? Not so much.

Dat sneeuw voor mij als volwassene nog steeds magie is, komt misschien ook door de gedachte ‘hoe lang nog?’ Het sneeuwt minder vaak dan vroeger, en blijft ook niet meer zo lang liggen. Ik kan me niet herinneren wanneer er hier daadwerkelijk geschaatst werd op de vijvers. Dat minder sneeuw effect heeft op je gemoedstoestand, leerde ik in Zweden. Tijdens een stedentrip naar Stockholm bleef de sneeuw maar vallen. Ik keek met lichtjes in mijn ogen naar een wereld die ik uit Nederland al niet meer ken. Zo. Veel. Sneeuw. Tijdens het ontbijt raakte ik in gesprek met een Zweedse dame, die me uit het raam zag staren. Ze zei dat het ook voor haar lang geleden was dat ze zoveel sneeuw had gezien. ‘En dat terwijl sneeuw ervoor zorgt dat we de winter een beetje door komen.’ Omdat het zo mooi is, dacht ik. Maar nee: omdat sneeuw ook licht betekent. Het weerkaatst het weinige licht dat er in de Scandinavische winter is – meer sneeuw komt neer op minder donker en minder depressie.

Sneeuw is dus leven, hoe paradoxaal dat ook klinkt. Het is de kans op herbegin – bezinnen en tot rust komen om daarna weer te ontwikkelen. Degene die dat het mooiste beschrijft is Thomas Mann in zijn enorme ideeënroman De Toverberg. Ik was ooit halverwege gestrand, maar vond het tijd om nog eens een poging te wagen. Het boek is veel luchtiger dan ik me herinner – het zit weliswaar vol filosofische ideeën en werpt allerlei abstracties op, maar is toch ook heel grappig en behapbaar. Een van de bijzonderste passages is die waarin hoofdpersoon Hans Castorp een bergwandeling maakt. Hij verblijft dan al een aantal jaar in sanatorium Berghof, waar hij eigenlijk enkel op bezoek wilde gaan bij zijn neef. De berg krijgt hem echter in zijn greep, en zo komt het dat Hans inmiddels in het sanatorium woont. Tijdens zijn wandeltocht begint het zo hard te sneeuwen dat Hans moet schuilen in een hut. Hij drinkt port en raakt in een vreemde roes. Hij droomt van een sneeuwstorm en komt tot het inzicht dat hij daar op de berg eigenlijk niet daadwerkelijk lééft, maar zich in een soort non-wereld bevindt. De sneeuw doordringt hem dus eigenlijk langzaam van het idee dat er een leven op hem wacht dat verder reikt dan de zieke omgeving van het sanatorium.

Waar sneeuw voor sommige mensen oponthoud betekent, en een herinnering aan hoe ver weg de warmte van de zomer is, zie ik een nieuw begin. Sneeuw is een mogelijkheid. Waar ik al weken een klein gevecht voer om in beweging te komen nu het buiten zo donker is, stond ik vanochtend nog geen tien minuten nadat ik wakker was geworden buiten. Frisse lucht in mijn neus, sneeuw onder mijn voeten. Vandaag is alles mogelijk.


0 reacties

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.