Vorig weekend liep ik van Den Dolder naar Maarn (geen precieze etappe van het Trekvogelpad, maar je moet soms creatief zijn als je geen auto hebt). Ik kwam in een besneeuwd landschap terecht dat door Hendrick Avercamp zelf geschilderd leek. Het was stil in het bos, en behalve mijn gewicht op de ijsgrond hoorde ik lange tijd niets. Ik dacht na over Den Dolder – wanneer was ik hier voor het laatst geweest?
Dat was bijna tien jaar geleden, toen ik met een studievriend blind locaties uitkoos in heel Nederland om alles uit ons studenten-ov te halen. Een van de stations waar we op de bonnefooi uitstapten was Den Dolder. Toen we de eerste de beste Doldenaar aanspraken met de vraag wat de trekpleister van het dorp was, kregen we het memorabele antwoord: ‘Ik denk de Albert Heijn.’ Niet: de prachtige bossen hier, de statige lanen of een gezellig café, nee – de Albert Heijn.
Tóch was er een reden geweest dat ik die studievriend juist bij dit station aanspoorde uit te stappen. Wanneer ik vroeger op de radio ‘knooppunt Den Dolder’ hoorde, dan had ik daar geen duidelijk beeld bij. De naam sprak wel tot de verbeelding. Dolder, dat rijmde op ‘zolder’, en op ‘kolder’, en waren die mensen daar in de ‘polder’ soms ‘dol’?
Dat de link tussen Den Dolder en kolder, of Den Dolder en dol helemaal zo vreemd nog niet was, daar kwam ik pas een paar jaar geleden achter. In 1905 kocht de Willem Arntsz Stichting, die in Utrecht al eeuwen een instelling voor geesteszieken bestuurde, grond aan voor een ‘buitengesticht’. In 1907 werd in Den Dolder de Willem Arntsz Hoeve geopend. Het idee was dat het natuurschoon een kalmerende werking zou hebben op de psychiatrische patiënten.
Het was een groot complex, met ruimte voor zo’n 1000 bewoners. De Tweede Wereldoorlog was een zwarte bladzijde in het bestaan van de Hoeve: er kwam een nsb-bestuur dat te veel patiënten uit gestichten langs de Atlantikwall opnam. Een gebrek aan voedsel en brandstof, in combinatie met de overvolle paviljoens, zorgde voor veel doden. De Willem Arntsz Hoeve bleef nog lang in bedrijf, maar vanaf de jaren ’70 vond er een langzame leegloop plaats. Men kwam tot het inzicht dat psychiatrische patiënten wellicht beter af waren in de maatschappij dan in volledige afzondering.
Vandaag de dag zijn er nog maar een paar panden op het terrein in gebruik. De stichting voor geestelijke gezondheidszorg die deze gebouwen beheert, zal die komende jaren echter gaan afstoten. En dan? Gaat alles wat nog herinnert aan de Willem Arntsz Hoeve dan tegen de vlakte? Begrijp me niet verkeerd: ik denk dat het verre van wenselijk is om psychiatrische patiënten ‘weg te stoppen’ in een bos. Ik ben blij dat het predicaat ‘gek’ niet meer gebruikt wordt. Want laten we wel wezen: wat is normaal en wat is abnormaal?
Misschien moeten we, precies om ons bewust te blijven van die dunne lijn tussen wel of niet passend in de maatschappij, delen van de Willem Arntsz Hoeve openstellen voor het publiek, bij wijze van monument. Hetgeen lange tijd verborgen was tussen de bomen nu onthullen. Ik denk dat zo’n plek een zekere aantrekkingskracht heeft en de verbeelding prikkelt. Voor mij geldt dat in ieder geval, en ik weet dat het ook zo was voor dichter Menno Wigman, die begin jaren 2000 drie maanden op het terrein verbleef als artist in residence. Hij dichtte er onder andere de regel:
De mooiste idioot die ik ooit zag
lag op zijn rug een heel heelal te zijn.
(Menno Wigman, Het gesticht. Drie maanden Den Dolder., Prometheus 2007)
Een plek die tot zoiets inspireert, mag niet tegen de grond gaan, toch? Al was het maar zodat het hoogtepunt van zijn dorp voor de Doldenaar niet langer de Albert Heijn is.
0 reacties